Deze ruimte was zowel een leefruimte (voor bedienden en soldaten) als een doorgang. Het had ook een militaire functie in het geval van een aanval, toen het ook werd gebruikt als voedselreserve, omdat de torens op zichzelf moesten kunnen staan.

Het wordt overdekt door een gewelf met zes afgeschuinde ribben die samenkomen in een bladvormige sluitsteen. Dit gebladerte, dat veel voorkomt in gotische decoratie, herinnert aan de nauwe banden tussen mensen in de Middeleeuwen en de natuur, die alomtegenwoordig is in zowel het dagelijks leven als de collectieve verbeelding.

Kijk naar de beugels (“culs-de-lampe” op z’n Frans), bestaande uit een telraam met panelen en een menselijk hoofd met daarop bladhaken (midden 13e eeuw) die volgens Barbier de Montault het volgende voorstellen: een monnik, een oude man (bourgeois of edelman) met snor, een koning gekroond met een lelie, een koningin en vervolgens een weduwe of weduwe met een lelie.) of een moeder afhankelijk van de auteur, of een non met een sluier en een sjaaltje om haar nek, en tot slot een jonge vrouw met een hoofdband geplooid op haar voorhoofd  (dus de drie orden van de burgerlijke maatschappij). Met uitzondering van de oude man, wiens hoofd is gekroond met platte bladeren, zijn alle kapitelen gerestaureerd, waarschijnlijk in de jaren 1930. Deze laatste is in feite wat wij een “groene man” noemen, of barmhartigheid in het vocabulaire van de religieuze kunst. Het is een universeel toegepaste transfiguratie van de natuur, die we vooral terugvinden in talrijke Romaanse kerken in Europa, maar ook in Zuidoost-Azië, het Midden-Oosten, India…

Aangezien deze kapitelen 50 jaar eerder werden beschreven, kunnen we aannemen dat de restaurateurs het model van de originelen hebben gevolgd.

De kamer heeft een schietgat, een dakraam en toegang tot een hek aan het einde van de gang. Deze werd overwelfd door een balkon waarvan de overblijfselen nog steeds zichtbaar zijn van buiten de toren, en die toegankelijk waren via een ladder als de achterkant verdedigd moest worden tijdens een aanval. Deze achteruitgangen zijn een zwak punt in de vestingwerken en waren altijd uitgerust met specifieke verdedigingsmiddelen: “Machicoulis” (overhangende stenen galerij met openingen in de vloer waardoor geschoten kan worden (van boven naar beneden)) voor verticaal vuur, of « fichant », of schietgaten (horizontaal vuur, of « flanquant », zoals het geval is in zaal 1). Deze gaten stelden de verdedigers in staat om een andere gevechtszone te bereiken, voorraden in te slaan of hulp te halen, enz. in het geval van een belegering.

Let op het nieuwe metselwerk in de gangen die naar de ingangsdeur en het hek leiden (let op de grootte en kleur van de stenen blokken). De deurstijl van de gang werd herbouwd in de jaren 1930.

Het schaalmodel is van het kasteel op zijn hoogtepunt, aan het begin van de 16e eeuw. Het is gebaseerd op het bovenaanzicht en het plan van Pierre Gélis-Didot, een architect uit het einde van de 19e eeuw die de overblijfselen bestudeerde en de verschillende elementen van het kasteel kon benadrukken (zonder de gebouwen op het erf). In het model zijn enkele fouten van Pierre Gélis-Didot verwerkt.

 

© Maart 2024

Clef de voûte feuillagée de cette salle